naar vorige pagina
Fuif

Mijn homoverlangens en verliefdheden vond ik altijd vanzelfsprekend, al vanaf de kleuterschool vond ik jongens leuker dan meisjes. Ik weet ook uit allerlei klassen in het lagere en middelbare onderwijs naar wie ik keek. Dat 'anders zijn' vond ik niet zo'n probleem, het hoorde bij me, maar wat moest ik er mee doen? Je kon moeilijk aan een jongen vertellen dat je verliefd op hem was. Thuis kon ik niets over die gevoelens kwijt. Ik kende geen homo's in mijn omgeving en er was in die tijd (rond 1965) zelden iets over homoseksualiteit (homofilie) op tv. Maar ik herkende veel in boeken (Jaap Harten, Gerard Reve, Anna Blaman, James Baldwin).

In december 1966 was er een fuif georganiseerd in een zaaltje bij de kerk. Er waren ongeveer veertig jongens en meisjes van de vijfde klas HBS in Utrecht. Er werden spelletjes gedaan, van raadsels oplossen tot improvisaties, later werd er ook gedanst. Met Reiné G. werd ik op zeker moment de gang opgestuurd. Ik kreeg een blinddoek om en werd de feestzaal ingeleid. "Je staat voor het kasteel van Doornroosje" zei een stem (Adje, een van de leukste jongens in mijn klas). "Ze slaapt al honderd jaar, betoverd door een boze fee, en je moet haar wakker kussen. Het kasteel is overwoekerd door struiken. Probeer daar doorheen te komen en red de prinses."
Dat deed ik dus, natuurlijk, alles over voor het goede doel. Ik vocht me door een haag van handen, armen, lichamen. Ik vond mijn geliefde en kuste haar vol op de mond. Toen mijn blinddoek verwijderd was, keek ik in het stralende gezicht van Eugène, aan wie ik dagelijks vele dromerige lesminuten wijdde. Verbouwereerd ging ik terzijde op een tafel zitten en keek toe hoe Reiné klunzig aan dezelfde opdracht voldeed. "Je zoende lekker" zei Eugène later die avond. Hij moest eens weten.

Enkele maanden later vertelde ik het een vriend op school. Het was op het voetbalveld, tijdens gym. Hij stond in het doel, ik er vlakbij. We waren aan het kletsen, de bal was ver weg. Hij vond het maar raar toen ik het hem zei: ik denk dat ik homo ben. Ik vertelde hem er ook nog bij welke jongens ik leuk vond, jongens die druk bezig waren met het voetbalspel. Daarna heb ik het meer vrienden verteld. Erg schokkend was dat allemaal niet. Ik zocht in die tijd ook aanleidingen om het mijn ouders te zeggen, maar dat lukte niet. Als lid van de redactie van een jongerenblaadje zorgde ik er voor dat we een groot artikel plaatsten over een sociëteit voor jonge homo's, die men van plan was op te richten. Toen ik trots met het blad thuis kwam en het mijn vader liet lezen, werd die ontzettend kwaad. Waar of ik mee bezig was, waarom we over zulke dingen schreven? Wat had ik daar mee te maken.

Het lukte me in die tijd niet iets te doen met mijn homogevoelens, al brandden de verliefdheden van me af. Op een werkweek van school kwam een wat nichterige man over homoseksualiteit praten. Natuurlijk kwamen de meeste vragen van mij. Die avond, in die zaal met veertig schoolgenoten en enkele leraren vertelde ik homo te zijn. Een wat verbijsterde stilte. Toen kwamen mijn klasgenoten dicht bij me zitten, een mooie jongen - waar ik bij tijden sprakeloos verliefd op was - aan mijn voeten.


248bis

Parijs

In 1968 was ik eerstejaars student, ik woonde nog bij mijn ouders. Het COC liet in die tijd geen minderjarigen toe. Artikel 248-bis in de Nederlandse strafwet verbood (sinds 1911) homoseksueel contact tussen minder- en meerderjarigen. Het artikel was een bron van chantage en veroorzaakte angst en leed. In 1967 ontstonden in enkele steden gespreksgroepen voor homojongeren. Als eerstejaars student ging ik naar zo'n groep in Utrecht. Er was ook net een sociëteit Pann voor jonge homo's opgericht, maar uit verlegenheid kwam ik daar zelden.

Mijn moeder wilde weten wat ik bij die groep te zoeken had. 'Oh we praten over van alles,' zei ik. 'Over wat dan?' ging ze door. 'Over homoseksualiteit' zei ik. 'Zijn dat dan homo's?' vroeg ze. 'Ja net als ik,' zei ik. Mijn moeder werd rood van schrik en drift. 'Je bent gek, dat kan helemaal niet, doe niet zo raar.' Bij het eten 's avonds dacht ik: ze zal het wel aan mijn vader verteld hebben. Maar er gebeurde helemaal niets. Vergeefs wachtte ik op zijn reactie. Het werd tien uur, de rest van het gezin was naar bed verdwenen. Met ons drieën zaten we tv te kijken. Hier Parijs, hier Jan Brusse, een uitzending over het nachtleven in de lichtstad. 'Je zoon moet je wat vertellen' zei mijn moeder. En ik vertelde het hem. Stilte. Op de tv begon een vrouw aan een striptease. 'Vind je dat dan niet mooi?' vroeg mijn vader. 'Ja hoor' zei ik 'maar ik vind jongens toch leuker.' De volgende morgen informeerde mijn moeder hoe ik geslapen had. Ik had goed geslapen, maar zij hadden geen oog dicht gedaan. Ik moest het niet aan iedereen vertellen, wie weet veranderde het nog (dat hoopten ze eigenlijk). En hoe moest het als je ziek of oud was, wie kon er dan voor je zorgen.

Op 21 januari 1969 - een miezerige dag - reden uit het hele land bussen vol jonge homo's naar het Binnenhof. Met spandoeken en ballonnen protesteerden we tegen 248-bis. De Federatie van Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit gaf een persconferentie. De wet was een aantasting van de intieme levenssfeer en discrimineerde. Het tv-programma 'Achter het nieuws' had die avond een reportage. De Gezondheidsraad bestudeerde de 'verleidingstheorie'. In 1971 werd het artikel vervolgens uit de wet geschrapt. Ik meldde me in die tijd aan bij de redactie van het Seksu-bulletin (een uitgave van Pann, COC en NVSH in Utrecht) en werd ook redacteur van de bladen Sek (het landelijke COC-blad, de voorloper van XL) en Dialoog (uitgaven over thema's van de gelijknamige stichting). In 1974 stelde ik een Dialoogcahier samen van 28 pagina's over "hoe vertel ik het mijn ouders". Op de volgende pagina enkele interviews uit dat cahier.

Olaf Korder



verder naar volgende pagina