
|
|
Obsessie en lust
Herman Melville (1819 - 1891) trok al vroeg naar zee als matroos op een walvisvaarder.
Hij werd vooral bekend als auteur van 'Moby Dick', over de jacht op een witte walvis.
Melville was getrouwd, maar het gezinsleven zei hem niet veel. Zijn gevoel was gericht
op mannen, kameraden. In 1850 ontmoette hij de 15 jaar oudere Nathaniel Hawthorne (schrijver
van 'The scarlet letter'). Melville werd verliefd: 'Een man met een diepe, nobele natuur heeft
mij in deze afzondering gegrepen. Zijn wilde bezwerende stem klinkt in mij door'. De liefde werd
maar half beantwoord. De affaire liet littekens na, vanaf die tijd worden homo-erotische
ondertonen in zijn werk zichtbaar. In zijn laatste levensjaren voltooide hij de korte roman
'Billy Budd, sailor', gebaseerd op een waar gebeurd verhaal uit de annalen van de Britse marine.
Billy is een jonge knappe matroos op het schip 'Indomitable'. Hij geniet de achting van bijna de
gehele bemanning. De provoost Claggart ziet kans twijfel te zaaien aan Billy's onkreukbaarheid
door hem van muiterij te beschuldigen. In het verhoor kan Billy, een stotteraar, zich niet
verdedigen. In woede slaat hij Claggart neer, wordt veroordeeld en aan de ra opgehangen. Er is
een opera (1951) van Benjamin Britten over dit boek en een film uit 1962 met Terence Stamp als Billy.
Pier Paolo Pasolini (1922 - 1975) liet in 'Theorema' (1968, boek en film) zien hoe een naamloze
jongeman (weer een rol van met Terence Stamp) een ondernemersgezin uit haar evenwicht brengt.
Citaat: 'Midden in de nacht is de zoon nog wakker, bezeten door een gedachte die hem het slapen
onmogelijk maakt. Plotseling staat hij op. Heel zachtjes, bang om hem wakker te maken, beweegt
hij zich in de richting van de gast. Hij staart naar zijn gezicht, zijn armen, zijn ontblote
borst. Hij observeert zijn rustige, krachtige en warme ademhaling. Verloren en in de war blijft
hij in die aanschouwing achter.' Het volmaakte wezen brengt ook de vader, moeder, dochter en
dienstbode met zijn charme in verwarring. 'De vader kijkt naar hem en voordat hij het besluit
daartoe genomen heeft, liefkoost hij hem. Zijn hand raakt de schouder van de gast nauwelijks
merkbaar aan. De gast glimlacht blij.' Dan vertrekt hij onverwacht en blijft het gezin overstuur
achter. De zoon probeert kunstenaar te worden, de dochter wordt in een kliniek opgenomen, de
moeder zoekt bevrediging bij jonge jongens, de dienstbode wordt een heilige, de vader verkoopt
zijn fabriek en trekt naakt de woestijn in.
James Purdy (1923) schrijft over verblindend mooie, intelligente, naïeve (wees) jongens in een
corrupte, gewelddadige stedelijke jungle. Zoals de broers Riddleway in de novelle '63:
Dreampalace' of Malcolm uit de gelijknamige roman. Sociaal en seksueel contact is leeg en
onverschillig, seksualiteit wordt beheerst door macht en destructie. Jeugd en onschuld worden
verminkt, vernietigd. De wreedheden worden door Purdy klinisch, koel, haast te gruwelijk
beschreven. Lees: De gewaden der levenden, Kleur van duisternis, Nauwe ruimten, In een ondiep
graf en Eustace Chisholm en consorten. In dat laatste boek wordt de slaapwandelende, nurkse
mijnwerker Daniel Haws (25) de kostbaas van de 17-jarige Amos. 'Niemand die met Amos kennismaakte,
kon met zekerheid zeggen of hij een homo was of niet, omdat hij zich bar ongenaakbaar opstelde
en degenen die hem onuitgenodigd benaderden zware kwetsuren toebracht.' Haws poogt zijn liefde
voor Amos te loochenen, hij neemt dienst en wordt het slachtoffer van de wrede kapitein Stadger.
'Zoals korporaal Paulding later getuigde, zag hij tot zijn voorgoed onuitwisbare afgrijzen een
man uit het bos komen die zijn darmen als proviand in zijn handen droeg.'
William S. Burroughs (1914 - 1997) was het zwarte schaap van zijn familie (bekend van de type-,
tel- en boekhoudmachines). Burroughs was bevriend met Jack Kerouac (1922 - 1969, 'On the road')
en Allen Ginsberg (1926 - 1996, met hem had Burroughs een verhouding). Dit trio gaf stem aan de
beat-generatie en veroorzaakte schokken in de Amerikaanse literatuur. Ondanks zijn homoseksuele
voorkeur trouwde Burroughs in 1946 met Joan Vollmer, een fervent speedgebruikster. Op een feestje,
waar iedereen dronken en stoned was, schoot hij per ongeluk zijn echtgenote dood bij een overmoedig
Wilhelm Tell-experiment. Zijn eerste boek 'Junkie' (1953) is een semi-autobiografisch relaas over
een heroïneverslaving. 'Naked lunch' (1959) verscheen in Parijs, omdat geen Amerikaanse uitgever
het durfde uit te geven. In een collage van teksten geeft hij hierin een obsceen, pornografisch
verslag van een reis door Interzone. Deze cut-up techniek paste hij ook toe in 'Soft machine' en
'The ticket that exploded'. De sf-roman 'The wild boys' (1969) laat zien hoe een bende homoseksuele
jongens op de aarde te keer gaat. Burroughs werkte tien jaar aan de trilogie 'Cities of the red
night', die gaat over een virus dat onbeheerst, waanzinnig sexueel gedrag veroorzaakt tot de
dood er op volgt.
Dennis Cooper (1960?) beschrijft de wereld als een reusachtige folterkamer, waarin dope, pijn en
lust de inwendige leegte moeten vullen. Jongens die opgroeien met horror-, porno- en snuffvideo's,
mescaline, weed, acid. George in 'Dichterbij' heeft zijn kamer vol Disneyspullen en wordt het
speeltje van twee veertigers die geobsedeerd zijn door de schoonheid van het lijden. In 'Op de
tast' krijgt Julian brieven van een ex-vriend: verslagen of fantasieën over seks en geweld. De
beschrijving van lustmoorden op jonge knapen is een brei van bloed en slibberende ingewanden, te
onsmakelijk om te citeren. De brieven worden vanuit een Hollandse molen gestuurd, een ideale
afgelegen plek voor het onderzoeken van de rauwe werkelijkheid van seks, geweld en dood.
De Nederlander Willem Melchior (1966) is iets leuker om te lezen. De verhalen in 'De roeping van het
vlees' gaan over goedgeschapen jongens die verlangen naar onderwerping en vernedering. 'Was Jezus
ook niet het mooist toen ze hem aan het kruis nagelden?' vraagt de fotograaf aan zijn jonge model,
voordat hij naakt en met kogeltjes in zijn lijf poseert. Mooi is de hilarische kruisiging in
'een handvol dromen', angstaanjagend de jacht in 'de vervulling'. In zijn roman 'Kasper Valentijn'
onderzoekt hij de grenzen van de seksuele extase, waarbij lichamelijke pijn (doodsdrift zelfs)
een hoofdrol heeft, verder.
A. Moonen (1937) schrijft in zijn autobiografisch proza over het 'stadse' leven, over platte
erotiek temidden van burengerucht en straatlawaai. Zijn werk is opgebouwd uit dagboekfragmenten,
columns en brieven. Hij doet uitvoerig verslag van zijn erotomane avonturen, waarbij eigen en
andermans lichaamsfuncties gedetailleerd beschreven worden. Hij raakte vooral bekend om zijn
'Anale variant': een serie artikelen in Propria Cures, opgenomen in Omgelegde dagen. A punt
(zoals hij zich laat noemen) werd in november 1970 bij het onderzoek naar de roofmoord op een
Delftse huisvrouw (ten onrechte) verdacht. In 'De wurger van Delft' doet hij verslag van deze
arrestatie en andere vormen van gekte. Ook in 'Naar Portugal', een verhalenbundel, ziekt deze
belevenis door. Hij schrijft zonder mededogen of hoop, grof en pijnlijk, maar wel eerlijk en
geestig. Ook in dit boek weer veel gedoe met kneuzen, hoeren, hitsige Turken en vochtige vrouwen.
Bijna iedereen wordt onbarmhartig beschreven, alleen jongetjes en katten inspireren de auteur
tot warme opmerkingen. Enkele titels: Zalf voor de dood, Omgelegde dagen, Stadsgerechten,
Openbaar leven, Open afdeling, Gezagvoerdersverzen (gedichten), Naar Portugal.
|