

|
|
vreemde liefde
Ik hoor je in wind en zee,
het zingen van de bomen.
Ik zoek je zachte lichaam,
heter nog dan vuur en zon.
Ik zie je in mijn dromen,
we zijn saam op het gazon.
Betraand fluister ik je naam:
Culex pipiens, oh, nee, nee.
Je hebt me hard gebeten.
Ik zal je nooit vergeten.
(Culex pipiens = steekmug)
playback
toen hij vurig playbackte
zijn nek haast verrekte
zijn benen wijdstrekte,
riep de zaal ai en oei
het leek wel een gekte
de sfeer van een sekte
een knaap in de bloei
maar toen
de als jong talent ontdekte
zijn kruis niet goed bedekte
zich onkuis bevlekte
riep de zaal bah en foei
het leek wel een gekte
de sfeer van een sekte
een knaap in de knoei
simpel geluk
hij is vol jeugd en kracht
een trouw gevoelig vriend
uitdagend, speels en wijs
brutaal soms en toch lief
overdag stoeien we wat
beleven een simpel geluk
hij loopt weg, keert terug
met onschuld in zijn ogen
hij waakt over mij in de nacht
zijn lichaam als een schild
ik streel zijn zachte vacht
waarin mijn tranen drogen
‘s ochtends wekt hij me
duwt zacht tegen mij aan
vraagt voedsel, water,
beweging, frisse lucht
gelemmerik
Een technostudentje in Delluf
trok krachtig de wortel uit elluf.
Het wou maar niet lukken
met sjorren en rukken.
Toen sloeg hij de hand aan zichzelluf
Een Rottweilerteef in het Haagse
stond open voor het allerlaagse.
Ze stonk uit haar mond,
lag lui op de grond,
en toch: steeds weer slaag ze.
Er was een jongen in Hattem,
die dacht dag en nacht aan dattem.
't Was zwaar voor die rakker,
het vlees werd steeds zwakker.
Elke vrouw, elke vent had 'm.
|