
|
|
De jongens
Het was niet zijn schuld geweest, dat ... toen met Patrick, op het
feestje na het eindexamen. Hij was zo mooi, zo jong en onschuldig.
Meneer Mertens was betoverd door zijn heldere ogen achter het
intellectuele brilletje. Alles had hij voor hem willen doen. In de
donkere gang had Patrick hem uitgedaagd. Hij hoorde de muziek klinken in
de aula. Hij drukte het willige lijf tegen zich aan. Hun monden zochten
elkaar. Toen gingen de TL-lichten fel aan. De conrector keek hen
geschokt aan, achter hem stonden allerlei zesdeklassers.
"Meneer Mertens, u houdt zich niet aan de afspraken. U neemt uw pillen
niet, u brengt uzelf en anderen in gevaar. Past u toch op." De arts keek
hem boos aan. Meneer Mertens dacht aan Patrick. De jongen had niets van
zich laten horen. Hij had hem gezocht, elke dag weer. Na zijn ontslag
had hij tijd genoeg om te zoeken, om jongens te volgen en aan te
spreken. Hij ging van café naar café, van koffiehuis naar studentensoos.
"Meneer Mertens," vervolgde de arts "ik ben zeer ontevreden over u en
moet dat in mijn rapport melden. Als u zo doorgaat, krijgt u een
operatie en dat is geen pretje. Begrijpt u dat?" Meneer Mertens knikte.
Hij kende de wet.
De drank brandde in zijn lijf, meneer Mertens voelde pijn krampen van
zijn buik tot zijn hoofd. Hij wankelde naar de wc, duwde zijn wijsvinger
diep in zijn keel, tot de laatste resten uit zijn maag verdwenen waren.
Voorzichtig liep hij de trap op. In de badkamer trok hij zijn vieze
kleren uit en ging lang onder de douche staan. Met het water stroomde de
ellende weg. Naakt strekte hij zich op bed uit.
"Meneer Mertens, hoort u mij?" Hij knipperde met zijn ogen. Waar was
hij? Hij lag in zijn tuin op de grond, half tussen de struiken. Zijn rug
deed pijn. Hij hoorde stemmen. Witte gedaanten kwamen uit de duisternis.
Ze vormden een kring om hem heen. Een engelenkoor, dacht meneer Mertens,
ik ben in de hemel. Hij herkende de gezichten, de gestalten. De engelen
noemden hun naam en bogen diep: Sieto, Martin, Laurens, Nico, Chris,
Joost, Robbie, Helmar ... Hij zag alle jongens uit vwo 6. Nee, toch
niet. Waar was Patrick? De engelen klapten in hun handen, hard, harder
en sneller, dan zacht. Het werd stil.
De engelen trokken met sierlijke gebaren langzaam hun kledingstukken
uit. De lichamen waren beeldschoon, nog mooier dan hij zich herinnerde.
Hij was zelf ook naakt, realiseerde hij zich nu. Hij hoefde zich niet te
schamen, hij mocht er nog best zijn voor zijn leeftijd. Meneer Mertens
voelde zich vrolijk en gelukkig. De jongens huppelden, schuifelden,
trappelden op de modderige grond. Ze maakten kleine sprongetjes,
verticaal, horizontaal, draaiden pirouettes, maakten radslagen en
allerlei vreemde gymnastische oefeningen. Toen vormden zij, hand in
hand, een kring om hun leraar. Ze voerden een ouderwets dansje uit en
zongen: eer, er, en, eh, eer, er, en, u, ei.
Ik, jullie, wilde meneer Mertens zeggen, hoe, wat, ... De jongens
naderden hun meester. De kring sloot om hem heen. Handen gleden over
zijn lichaam, voelden aan zijn armen en benen. Traag gingen vingers over
zijn hoofd, kriebelden bij zijn oren, kroelden teder en zacht in zijn
nek. Meneer Mertens gloeide. De jongens mompelden, neurieden, zongen.
The, the, the deo, detheo, tetok, tok, tok. Hij zag opeens het gezicht
van Patrick voor zich. De jongen kuste hem op zijn wangen en mond. Toen
duwde hij proestend van de lach een zwarte kip tegen meneer Mertens'
voorhoofd. Het dier pikte venijnig tussen zijn ogen. De pijn schoot als
een bliksemslag in zijn hersenen. Hij voelde warm bloed langs zijn neus
stromen.
"Wordt eens wakker, meneer Mertens." Hij zag, scheel kijkend van de
bonkende hoofdpijn, twee mensen vlak boven zich. Een in wit geklede
vrouw keek hem lachend aan. "Het verband mag eraf, meneer Mertens!" Een
dikke man hielp haar. Langzaam werd de zweterige band om zijn voorhoofd
weggehaald, kleine haartjes van zijn wenkbrauwen werden meegetrokken.
"Meneer Mertens," zei de man, "Hoort u mij? We hebben de tumor
verwijderd. Er zaten bijna twee erwten in het zadel. De hypofyse
functioneert uitstekend, normaal, maar voor de zekerheid, uw gezondheid,
gaan we nogmaals een uitgebreid bloed- en urine-onderzoek doen. We
bekijken de hele hormonenstroom, trofisch, enzovoort. U blijft nog even
onder observatie. Alle metingen van deze week waren goed."
De chirurg bracht onder het spreken zijn hoofd steeds dichter bij meneer
Mertens. De dikke man kroop haast bovenop hem. "De wond is schoon" zei
de man, "het zal geen groot litteken worden." Steeds duidelijker zag
meneer Mertens in de bolle brillenglazen zijn eigen bleke gelaat
weerspiegeld en toen zag hij, gruwelijk eng, zijn bloederige derde oog.
Het was wit, blauw en rood. Het oog knipoogde naar hem. Meneer Mertens
schreeuwde het uit. In die ene seconde besefte hij de waarheid. Ik ben
mismaakt, dacht hij, die vent liegt. De mensen zullen me verafschuwen,
uitlachen en bespotten. Hij huilde, jankte en snikte om zichzelf en alle
jongens van de wereld. Was hij maar dood.
Olaf Korder
|